HET REPUBLIKEINS GENOOTSCHAP
____________
In 1806 had keizer Napoleon met één pennenstreek een einde gemaakt aan het
'Bataafsch Gemeenbest'
en zijn broer Louis tot koning benoemd.
De monarchie is hier dus een betrekkelijk recente uitvinding en berust
allerminst op eeuwenoude tradities.
Sterker nog, de acceptatie van de –
inmiddels constitutionele – monarchie in Nederland is minder dan een eeuw oud
en is te danken aan de wijze waarop koningin Wilhelmina en koningin Juliana hun
ambt hebben uitgeoefend,
ook al kan men uit de biografie van Fasseur over Wilhelmina opmaken hoeveel
moeite het haar
heeft gekost zich in haar constitutionele rol te schikken.
Wie de ongelofelijke ploertigheid in politiek in menselijk opzicht van koning
Willem III en de leeghoofdigheid
van zijn gelukkig voortijdig gestorven zonen tot zich laat doordringen, beseft
hoe wonderbaarlijk
het is dat Nederland een constitutionele monarchie is gebleven.
Is dat een zegen of een straf?
Vanuit het uitgangspunt van de volkssoevereiniteit heeft de monarchie geen
bestaansrecht.
Ik vind overigens een republikeinse staatsvorm met een gekozen staatshoofd maar
een beperkte vooruitgang
ten opzichte van een erfelijke monarchie. In beide gevallen gaat het om een
eenhoofdig leiderschap,
terwijl voor mij de kern van het republikanisme collegiaal bestuur is.
Het huwelijk van een kroonprins is echter geen persoonlijke kwestie.
Zo'n prins wordt niet voor niets grondig
voorbereid op zijn latere functie: geschiedenis studeren in Leiden,
abseilen in Wales, survival met mariniers op Texel en nog zo wat.
Toch heeft hij goedbeschouwd maar één unieke taak: hij moet uit de tientallen
miljoenen vrouwen
in de wereld er één versieren met een onbesproken achtergrond.
Die eis kan onmenselijk klinken, maar zij is inherent aan het principe van de
erfelijke monarchie,
die nu eenmaal – zie prins Claus – een onmenselijk instituut is.
Bart
Tromp, Het Parool, 5 april 2001
____________