HET REPUBLIKEINS GENOOTSCHAP

____________

Het gaat om drie omkoopkwesties, één rond 1960, één rond 1968 en één rond 1974.
Omstreeks 1960 betaalt Lockheed een miljoen dollar, dat terecht komt bij kolonel Pantsjoelitzev,
de getrouwe huisvriend van Bernhard en diens moeder, prinses Armgard.
Prins Bernhard ontkent tegenover de commissie-Donner dat hij daarvan weet,
maar op dit punt geloven in 1976 weinigen hem.
De onderzoekers van de Amerikaanse senaat – daar komt eind 1975 de hele zaak aan het rollen – horen
van Lockheed dat het geld aan prins Bernhard is betaald.
In 1968 wil Lockheed dat Prins Bernhard de Nederlandse aankoop van patrouillevliegtuigen beïnvloedt
ten gunste van de P3-Orion van het Californische concern. Het kabinet-De Jong koopt liever Franse vliegtuigen,
maar de prins biedt Lockheed aan om bij de parlementariërs te lobbyen voor een herziening van dat besluit.
Lockheed stelt een half miljoen dollar in het vooruitzicht als dat lukt. Het lukt niet, maar de vliegtuigfabriek
wil toch honderdduizend dollar geven voor alle moeite.
Het geld gaat naar ene Victor Baarn, waarna het spoor doodloopt bij een Zwitserse bank.
In 1974 is de P3-Orion opnieuw in de aanbieding. Prins Bernhard neemt zelf het initiatief en
vraagt 'commissie' van een miljoen dollar voor het geval de aankoop zal doorgaan.
Maar de aankoop gaat niet door en er wordt niets betaald.

Redactioneel, de Volkskrant, 16 december 1999

____________