Republikeinen in Nederland? In het
monarchistische landje aan de Noordzee was ooit gedemonstreerd tegen de
aanstaande Duitse schoonzoon van koningin Juliana, maar de meesten hadden
daar spijt van gekregen. De republikeinen kregen weer stevig de wind in
de zeilen toen prins Bernhard in 1976 in opspraak raakte door de steekpenningenaffaire
met vliegtuigfabrikant Lockheed. Maar onder het perfecte koningschap van
koningin Beatrix leken de Nederlanders tot februari 1997 niets te voelen
voor een republiek.
‘Ik heb iets voor je,’ zegt Jan van Friesland,
eindredacteur van het televisieprogramma Buitenhof. Met een samenzweerderige
blik in zijn ogen, overhandigt hij me in Hilversum een grote witte envelop.
‘In het diepste geheim is er een Republikeins Genootschap (RG) opgericht
met grote namen. Jij hebt de primeur.’ Ik vraag Van Friesland hoe
hij aan het materiaal komt. Hij onthult me de bron: het is een van de
leden van het RG, journalist Martin van Amerongen. Zijn naam, die geheim
moet blijven, baart mij ook zorgen. Is het wel waar? Is het een scoop
als de Volkskrant dit verhaal brengt, of wordt het de canard van het jaar?
De ledenlijst is inderdaad niet kinderachtig. Voormalig Elsevier-topman
P. Vinken is voorzitter. De andere leden zijn onder meer prof. P. Korteweg,
bestuursvoorzitter van de Robeco-groep; oud-minister R. Nelissen, thans
voorzitter van de raad van commissarissen van de Luchthaven Schiphol;
J. Kremers, vice-voorzitter van de Robeco-groep en voormalig commissaris
van de koningin; J. Kleiterp, voorzitter van het ABP; L. van Vollenhoven,
commissaris van PCM; prof. dr. L. Koopmans van het TBI-fonds; G. Zoutendijk,
voorzitter van drie raden van bestuur; A. Schuitemaker, voorzitter van
de Raad van bestuur van Centerparcs; cardioloog prof. dr. A. J. Dunning;
mr. J. Visser, commissaris bij zeven ondernemingen; en ir. H. de Ruiter,
die deel uitmaakt van de Shell-top. Een vijftal heren toont zich late
bekeerlingen, want ze hebben een lintje geaccepteerd van Hare Majesteit
de Koningin, en leiden een onberispelijk publiek leven als Ridder of Commandeur
in de Orde van Oranje Nassau.
De heren zouden in 1996 hebben beraadslaagd op 11 september in de Prinsenhof
te Delft. Ruim vier eeuwen nadat Willem van Oranje op 10 juli 1584 om
het leven werd gebracht, beraadslagen de heren op die met blauw bloed
besmeurde plek om het Republikeins Genootschap op te richten.
De ledenlijst mag dan bijna ongelooflijk zijn, dat geldt helemaal voor
de notulen. Daarin staat te lezen dat de gedachte voor de oprichting van
het RG is ontstaan in de winter van 1995-1996 – toen Vinken en Nelissen
er met elkaar over spraken. In het voorjaar van 1996 benaderde het duo
wederzijdse vrienden, maar nogal wat potentiële leden weigerden.
Daarover melden de notulen: ‘De meest voorkomende reden was de vrees
(hoop) om Hare Majesteit ooit onder ogen te moeten (mogen) komen of vrees
voor het verlies van stemmen. Maar ook een aantal ex-politici (Wiegel
en Vonhoff) vonden een lidmaatschap niet opportuun. Oud-minister Koos
Andriessen kon niet toetreden, omdat hij nog graag met de koningin op
staatsbezoek naar Budapest wilde. [Freddie] Heineken verklaarde zich een
overtuigd republikein, maar is toevallig een oude vriend van de Familie.
Hij stelde voor prins Claus, die volgens hem een overtuigd republikein
is, in zijn plaats te benoemen. [...] Wesseling, die soms speeches voor
de koningin schrijft, kon in verband daarmee een benoeming tot lid onmogelijk
aanvaarden. […]
Enkele actieve politici zouden moeten worden benoemd tot lid van het gezelschap.
Frank de Grave, maar hij zou het risico waarschijnlijk niet aandurven,
en volgens Zoutendijk ook niet in verleiding dienen te worden gebracht.
Peper en Meijer leken minder kwetsbaar. Een staatsrechtgeleerde lijkt
gewenst. Er zijn nogal wat journalisten die lid zouden willen worden,
maar de aanwezigen vonden het huidige aantal voldoende. Het Genootschap
heeft een historicus nodig, maar wij hebben Ben Knapen al. Van der Dunk
zou eventueel nog in aanmerking kunnen komen.
Tijdens de maaltijd werden, naast enkele belangrijke staatsrechtelijke
onderwerpen, ook huishoudelijke zaken besproken. Een aantal besluiten
werd genomen.
1. De eerste 15 leden, waarvan 13 aanwezig tijdens
de constituerende vergadering, zijn te beschouwen als Oprichters van het
Genootschap
2. Het aantal leden van het Genootschap werd vastgesteld op 24. (…)
3. Nieuwe leden kunnen alleen met algemene stemmen worden benoemd
4. Leden worden ook op lichamelijke kenmerken geselecteerd: alleen autochtone
mannen komen in aanmerking.
5. Bijeenkomsten van het Genootschap hebben tweemaal per jaar plaats.
6. De volgende personen zullen worden benaderd voor een lidmaatschap:
– Tjeenk Willink (uit te nodigen door Dunning)
– Burkens (door Koopmans?) Reserve Vis.
– Brinkman (door Nelissen of Kremers)
– Peper (door Dunning)
– Meijer (inmiddels door Koopmans uitgenodigd; hij heeft de benoeming
geaccepteerd.
– Baron Bentinck (welke en door wie?)
– Wellink (inmiddels door Vinken uitgenodigd; hij heeft de benoeming
geaccepteerd)
– Docters van Leeuwen (als laatste lid door Knapen)
(…)
Op voorstel van Knapen werd besloten over het bestaan
van het Genootschap en zijn leden nog ongeveer twee jaar het zwijgen te
bewaren en een tijdstip af te wachten waarop de zichzelf overschattende
monarchie een fatale fout maakt.
Een bezorgde Dunning deed een beroep op de aanwezigen om toch vooral voldoende
medici (chirurgen) als lid te benomen omdat in de toekomst op brede schaal
gewelddadigheden in de steden waren te verwachten ( ‘Bloed zal door
de Leidsestraat naar het Museumplein stromen’). Zijn voorstel verkreeg
niet de algemene instemming, evenmin als zijn pleidooi voor het benoemen
van een of twee ex-criminelen of een prominent lid van de onderwereld,
zodat het Genootschap van de noodzakelijke deskundigheid van wapens en
explosieven verzekerd zou zijn. Ook zijn voorstel om een ‘emeritus
geweldpleger’ (generaal Couzy?) te benoemen vanwege zijn kennis
van moderne raketsystemen, kreeg onvoldoende steun. Dit lot was ook zijn
voorstel beschoren om tijdens het diner op voorhand een minuut stilte
in acht te nemen voor de te verwachten gevallenen.
Een voorstel de vriendin van ambassadeur Roëll te benoemen tot Erelid
van het Genootschap kreeg eveneens onvoldoende steun. Een voorstel om
elk nieuw lid te verplichten het gehele diner te betalen, werd door een
meerderheid afgewezen. Onduidelijk bleef of het blauw-grijze servet van
de Prinsenkelder tot de officiële vlag van de Republiek te verheffen,
is aangenomen. (…)
De vergadering werd omstreeks 23.00 uur gesloten. De volgende bijeenkomst
zal plaatsvinden op 14 maart 1997op Paleis Het Loo.
PJV.’
Ik heb niet zonder reden twijfels over het materiaal.
Het is bij vlagen wel erg lollig – en mijn bron is Martin van Amerongen,
hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer. Want Van Amerongen ging ooit
door het leven als ir. H.A. Schuringa – die bekende Nederlanders
fakebrieven schreef, waarop vaak een curieuze correspondentie ontstond.
De bundeling van die brieven werd een bestseller.
De envelop bevat, behalve de ledenlijst en de notulen, ook brieven van
Nout Wellink, aanstaand president van de Nederlandsche Bank; schrijver
Harry Mulisch; Robeco-topman Pieter Korteweg; en oud-journalist Ben Knapen.
Zij retireren, zo blijkt uit hun epistels.
Harry Mulisch tekent voor de eerste afmelding, tien dagen na de oprichting
en twee dagen na de ontvangst van de notulen. Hij schrijft:
Beste Pierre,
Tijdens de oprichtingsvergadering van het RG zat ik in Rusland, waar dergelijke
bijeenkomsten sinds jaar en dag plaatsvinden, zoals wij sinds Dostojevski
weten. Ik kan dus niet goed beoordelen, welke toon er aan tafel heerste.
Maar besluit no. 4 is mij in het verkeerde keelgat geschoten, zelfs als
het als grap is bedoeld. Impliceert dit, dat in de voorgestane Republiek
Nederland alleen autochtone mannen staatshoofd kunnen worden? Dan is zelfs
de monarchie nog vooruitstrevender: de koningin is nauwelijks een autochtone
vrouw. En wat mijzelf betreft: als zoon van twee allochtonen val ik niet
in termen van het lidmaatschap. Dit betekent tegelijk, dat ik niet beschouwd
kan (en wil) worden als medeoprichter van het RG, zoals uitgedrukt in
besluit no. 1. Kortom, ik dacht dat het hele geval een jolig voorwendsel
was om nu en dan met een paar mensen een hapje te eten, maar op deze manier
voel ik weinig voor.
Voor het overige, onveranderd
Je Harry Mulisch
Ook Pieter Korteweg, topman van het grote beleggingsfonds
Robeco, klimt in de pen. Hij verstuurt zijn brief 24 september.
Beste Pierre,
Jouw serieuziteit leidt tot uitgebreide schriftelijke notulen. (...) Dat
vind ik te riskant wat mij betreft. (…) In die positie loop ik publicitaire
risico’s die ook op mijn bedrijf terug kunnen slaan. Nu jij het
RG veel serieuzer blijkt te zien dan ik, voel ik er niet veel voor om
lid te blijven. Daarom haak ik bij deze af. Voor het overige niets dan
goeds,
Hartelijke groet,
Piet
Alle leden hebben een afschrift ontvangen van de brief
van Mulisch – ook andere schriftelijke reacties worden gul rondgestuurd.
Op 25 september reageert Nout Wellink, die binnenkort Wim Duisenberg moet
opvolgen als president van de Nederlandsche Bank. Op zijn persoonlijke
briefpapier stuurt Wellink vanuit Wassenaar een briefje naar Aerdenhout,
de woonplaats van Vinken.
Beste Pierre,
De brief van Harry Mulisch kruiste een kattebelletje aan jou dat ik in
gedachten had, maar nog niet fysiek had vorm gegeven. Op je telefoontje
heb ik positief gereageerd, omdat het me geen ongezellig initiatief leek,
gezien de vele vrienden in het gezelschap. Het verslag van de eerste bijeenkomst
heeft me echter van gedachten doen veranderen. In alle vriendschap moet
ik zeggen dat sprake is van een zodanig fleste oubolligheid, dat ik me
in het gezelschap toch niet thuis zou voelen. Schrap me daarom met terugwerkend
kracht van de lijst.
Met hartelijke groeten,
Nout
Achttien dagen na de bijeenkomst, en twee afzeggingen
verder, begint ook Ben Knapen nattigheid te voelen.
Op 29 september schrijft Knapen:
Beste Pierre,
De post brengt dagelijks copiën van boeiende en gevarieerde brieven
aan jou. De ‘mismatch’ tussen onze avond in Delft en het latere
verslag was mij een doorn in het oog, en net als Mulisch was ik geschrokken
van ‘Besluit no. 4’, wat mij die avond geheel was ontgaan.
(…) Inmiddels word ik echt wat praktischer: nu de een na de andere
disgenoot de zaak door deze discrepantie in toon en bedoelingen voor gezien
houdt, raakt het doel – een vrolijke avond – uit zicht. De
‘mismatch’ heeft kortom geleid tot een ‘Fehlstart’
en ik zal er derhalve een punt achter zetten.
Vriendelijke groet,
Ben Knapen
Ondanks de brieven – die een toenemende mate
van authentieke paniek verraden – behoud ik enige twijfel. De toon
in de brieven van Mulisch en Knapen zou van hen kunnen zijn, Wellink ken
ik niet, en Korteweg onvoldoende. Van Amerongen moet in staat worden geacht
dit hele geval te verzinnen, maar soms is de werkelijkheid fantastischer.
En waarom zou hij me in de val willen laten lopen?
Ik deel mijn onzekerheden met enkele collega’s van de Haagse redactie.
Na mijn mind te hebben opgemaakt, besluit ik tot de volgende strategie.
Eerst zoek ik alle privé-telefoonnummers bij elkaar van de RG-leden
die afkomstig zijn uit de elite van het bedrijfsleven en bestuurlijk Nederland.
In een uur moet ik er, in een telefonische Blitzkrieg, toch tien aan de
lijn kunnen hebben – en kan ik weten of het materiaal is gebaseerd
op feiten. Het is niet handig bij het bestuur te beginnen, want die kunnen,
als het klopt, in het kader van crisisbeheersing alle leden gaan bellen.
De eerste die ik bel is Dunning. Ik ken hem als voorzitter van de kandidatencommissie
van de PvdA, die onder goedkeurend toezien van de partijvoorzitters Felix
Rottenberg en Ruud Vreeman nieuwe Kamerleden als Rob Oudkerk, Adri Duivesteijn
en Rick van der Ploeg hoog op de lijst zette.
Ik zeg Dunning niet voor partijperikelen te bellen, maar in verband met
het Republikeins Genootschap – waarvan hij lid zou zijn, en waarmee
hij 11 september vorig jaar vergaderde. ‘O ja,’ zegt Dunning.
Daar bent u toch lid van? ‘Zeker!’ Hoe serieus is die club?
‘Volstrekt niet, het is een eetclub. Je denkt toch niet dat iemand
in Nederland voor een republiek is? Zolang Hare Majesteit het goed doet
heeft niemand daar verwachtingen van, denk ik.’ Maar hoe zit het
dan met die afmeldingen? ‘Er zijn mensen die nog niet de verdenking
op zich willen laden dat ze republikeinse gedachten hebben. Sommige mensen
hebben het schertskarakter ernstig genomen.’
Dunning verhaalt dat het een heel gezellig avond was, met mensen uit het
bedrijfsleven. En dat Korteweg, Knapen en Mulisch en anderen zich op de
een of andere manier schatplichtig voelen aan het koningshuis. ‘Je
kunt nog beter in Yab Yum worden gezien, dan te eten met een Republikeins
Genootschap,’ taxeert Dunning. Vinken vindt het koningshuis onzin,
weet hij. ‘Maar Vinken vindt zoveel onzin.’
Na dit telefoontje maak ik de balans op. Het is kennelijk geen onzin –
maar de mate waarin het serieus is, wordt kennelijk bestreden door een
aantal mensen die een reputatie te verliezen hebben. Ze hebben samen gegeten,
er is over de republiek gesproken. Er zijn toch decennia voorbij gegaan
dat in dit soort gezelschappen niet over een dergelijke staatsvorm werd
gesproken. Ik vind het nieuws, gezien het soortelijk gewicht van de disgenoten
– die wisten dat ze, op historische grond, een duidelijke reden
voor samenkomst hadden: de oprichting van een republikeins genootschap.
De ergernis lijkt te worden veroorzaakt door enigszins wilde notulen,
vooral bij degenen die in het dagelijks leven grote belangen vertegenwoordigen.
Na Dunning bel ik toch maar een van de bestuursleden. Nelissen, voorzitter
van de Raad van Commissarissen van de Luchthaven Schiphol, wordt door
zijn echtgenote aan de telefoon geroepen. Ik vraag hem of hij lid is van
het Republikeins Genootschap.
‘Hoezo?’
Ik heb hier een brief voor me liggen, waaruit blijkt dat u een groep geestverwanten
hebt uitgenodigd om over een republiek te praten.
Nelissen: ‘Ja, dat kan zoiets, ja. Dat zou kunnen.’
U beoogt dus de stichting van een republiek?
‘Ach, mag men in zijn vrije tijd ook wat grapjes uithalen? We zijn
geen actiegroep.’
Maar nadenken over iets dergelijks is toch niet verboden, vraag ik.
‘Zeker niet, sommigen van ons schrijven er verhalen over. Zie het
als een titel om eens bij elkaar te komen.’
Maar u hebt zich als republikein laten ridderen tot commandeur in de Orde
van Oranje Nassau. Is dat niet een beetje gek?
‘Er zijn zelfs politieke partijen die een republiek een betere rechtsvorm
vinden voor een staat dan een koningschap. Bent u van plan de zaken serieus
te gaan behandelen via de telefoon?’
Ik wil graag weten of een gedeelte van uw gezelschap het serieus neemt
en een ander deel in het geheel niet, óf dat het honderd procent
flauwekul is.
‘In welke vorm dan ook bij elkaar komen is nooit onoirbaar. Dat
is grondwettelijk gewaarborgd en qua vrijetijdsbesteding is het dat ook.
Het enige wat het niet is, is een actiegroep.’
Een aantal mensen heeft Vinken geschreven dat ze geschrokken zijn. Dat
is toch vreemd?
‘Hoe komt u aan dit soort privé-correspondentie?’
Ik heb geheimhouding beloofd aan mijn bron. Sommige mensen knijpen hem
nogal. Kijkt u daar van op?
‘Eigenlijk niet nee. Misschien vonden ze het bij nader inzien toch
niet aardig, of vreesden ze dat de Volkskrant hen weleens zou kunnen gaan
bellen. U had het net over mijn koninklijke onderscheiding. Maar zelfs
dat hoeft het denken over een andere staatsvorm niet in de weg te staan.
Het een kan goed met het ander samengaan. Ik heb ooit een lintje gekregen
van de burgemeester van Amsterdam, daar heb ik echt geen problemen over
gemaakt.’
De volgende die ik spreek, Vinken, de president van het RG, is buitengewoon
kort van stof. Free publicity in aanloop naar de republiek interesseert
hem kennelijk niet. ‘Wist u niet dat ik nooit met journalisten praat?
Dan bent u een van de laatsten.’
Het gaat te ver om alle gesprekken letterlijk weer te geven, maar een
deel van de leden deed zijn uiterste best het beeld neer te zetten van
een deftig dinerend herengezelschap, dat zich rijkelijk besprenkeld wijdde
aan vergezichten over andere staatsvormen. Het andere deel jokte er gewoon
over. Het zijn mensen die financieel onafhankelijk zijn, maar toch iets
te vrezen hebben, zoals captains of industry, uitgevers, topbestuurders.
Neem nu de reactie van voormalig uitgever L. van Vollenhoven.
Bent u lid van het RG?
‘Nee hoor. Nee.’
Het geval wil dat uw naam voorkomt in de notulen van het RG. Hebt u een
flauw idee hoe dat mogelijk is?
‘Nee hoor, dat begrijp ik niet.’
We kunnen twee dingen doen, want het is niet uw broer die lid is. Of ik
accepteer gewoon dat u een moment van vergeetachtigheid hebt gehad, en
we beginnen dit gesprek opnieuw. Want ik heb alle brieven en notulen voor
me liggen. Dan blijft het toch merkwaardig als u volhoudt dat u geen lid
bent.
‘Maar we kunnen er toch ook over ophouden?’
Wat u wilt. Maar hoe verklaart u dat mensen bedankbriefjes sturen na het
lezen van de notulen?
Van Vollenhoven: ‘Misschien dachten ze dat het weleens serieus kon
worden. De clou is natuurlijk dat je er niets over zegt. Er zijn weinig
onderwerpen waarover je met zo’n waas van geheimzinnigheid kunt
praten als dit. Hebt u Brandt Corstius niet gelezen. Die heeft er maanden
geleden al over geschreven in Vrij Nederland.’
U bedoelt dat het geen nieuws is?
‘Precies!’
Het wordt tijd om met Amsterdam te bellen. Ze zijn
opgetogen, en willen ruim honderd schermregels. Zeventig daarvan zullen
bovenin op de voorpagina komen, acht kolommen breed. De andere gesprekken
met RG-leden verlopen bevredigend en ik kan gaan tikken. Maar de hoeveelheid
materiaal is groot. In overleg besluit ik de primeur over twee dagen uit
te smeren en in het eerste verhaal niets te melden over notulen. De gok
dat de concurrentie daar de hand op weet te leggen, moet voor lief worden
genomen. De volgende dag zal ik daar een hele pagina over maken. Het helpt
hopelijk als ik de namen van een paar RG-leden nog niet onthul. Mulisch
blijft ongenoemd, evenals Knapen. Beiden zijn laagdrempelig bereikbaar
voor collega’s, en vooral de laatste kent het klappen van de journalistieke
zweep. Knapen kan bovendien roet in het eten gooien door de concurrentie
zelf te tippen, daarom bel ik hem niet.
Als ik het stuk heb doorgeseind naar Amsterdam krijg ik een halfuur later
hoofdredacteur Pieter Broertjes aan de telefoon. Hij zegt dat hij de kop
nog even heeft aangepast. Er stond ‘Oubollige heren’, maar
Broertjes maakt ervan: ‘Prominente heren knabbelen wat aan het koningschap’.
Het is duidelijk: de democratie wankelt niet, we brengen het gepast.
Radioprogramma’s hebben de ochtend van 26 februari aan het RG een
dankbaar gesprekonderwerp. Einde middag brengt NRC Handelsblad, zonder
bronvermelding, een kort berichtje op pagina 3, voorzien van het luchtige
commentaar van voormalig hoofdredacteur Ben Knapen: ‘Vrolijk het
land dat zich hier druk over maakt.’ Het Parool zet het stukje bovenin
op de voorpagina: ‘Salonrevolutie smoort in openheid.’ Televisieprogramma’s
pikken het onderwerp niet op.
Donderdagmorgen 27 februari is het spannend ontwaken: hebben de andere
dagbladen beslag gelegd op de notulen van het RG, of heeft de Volkskrant
dat pikante nieuws alleen? Het is de eeuwige paranoia van het vak, maar
we hebben geluk. Op de voorpagina staat een kleine ankeiler over het feit
dat Harry Mulisch is afgehaakt als lid van het RG, omdat de leden autochtone
mannen moeten zijn. De hele voorpagina van het tweede katern, de Voorkant
geheten, citeert lustig uit de correspondentie en de notulen – onder
de dragende kop ‘Leve de republiek’.
De Telegraaf pakt op de voorpagina uit op volle oorlogssterkte: ‘Prominenten
openen aanval op monarchie.’ Onderkop met citaat: ‘Koningschap
past niet in democratie.’ Drie van de samenzweerders staan afgebeeld
op de voorpagina, op pagina drie staan nog zeven portretten en een groot
verhaal. ‘Nederland reageert geschokt na aanval op monarchie’,
en in grote letters ‘Laat ons vorstenhuis met rust!’ De Telegraaf
laat cabaretier Jos Brink het opnemen voor koningin Beatrix. Zanger Gerard
Joling meent ‘landverraad’ te bespeuren, en komiek Dolf Brouwers
waarschuwt: ‘Van het koningshuis moeten ze afblijven.’
Het Algemeen Dagblad brengt een flink stuk op pagina zes, Trouw opent
pagina drie ermee – en uit de kop blijkt het dubbele gevoel dat
de protestantse vrienden er over hebben: ‘Dunning: een leuke canard’,
en als onderkop: ‘Republikeins Genootschap moet echter wel serieus
genomen worden.’
De minister-president is in het ritueel van de publicitaire opwinding
vaak degene die de weeksluiting doet. Als hij heeft gesproken, zwijgt
de rest van het land in de regel en is de rel voorbij. Ook nu blijkt dit
het geval. Kok vindt het prima als het RG de vrijheid heeft ‘domme
dingen te denken’ onder het genot van een ‘oranje-bittertje’.
Het gezelschap kwalificeert hij als ‘van geen kaliber’. Hij
wil geen beschouwing ten beste geven over de Nederlandse staatsvorm: ‘Dat
is te veel eer voor het genootschap’. Toch slaagt Kok er niet helemaal
in cool te blijven bij vragen over het RG. Wat doet hij als hij een uitnodiging
krijgt voor de volgende bijeenkomst? ‘Die zal ik met een grote rotvaart
in de prullenbak donderen’.
Een week later duikt Ben Knapen op met een artikel voor de Forumpagina
in de Volkskrant. Hij beklaagt zich erover dat hij in het hoofdcommentaar
een ‘held op sokken’ wordt genoemd, die er vandoor ging toen
de grond hem te heet onder de voeten werd. De verslaggever van de Volkskrant
heeft de zaak te serieus genomen, schrijft hij. In 2000 stuurt Knapen
nog eens een ingezonden stuk naar zijn oude krant, NRC Handelsblad, om
zich te distantiëren van het RG. En in 2002 vindt Wellink, die zonder
problemen president van de Nederlandsche Bank werd, het nodig een ingezonden
brief te schrijven dat hij niets met het RG te maken heeft gehad.
In het boek ‘Republiek der Nederlanden’ heeft mijn deep throat
Martin van Amerongen het in 1998 over de affaire. In het stuk ‘Zeven
Dolle Dagen’ staat: ‘Geen reclamebureau had de discussie over
de republiek zo doeltreffend weten aan te zwengelen als de voornoemde
Telegraaf. (…) In het eerste stadium van de discussie constateerde
’s lands gezond-verstandkrant dat de hele affaire eigenlijk nauwelijks
de moeite van het vermelden waard was, om vervolgens een weeklang ongelooflijke
stampei te maken tegen dat ‘stel tegen de midlifecrisis vechtende
kakkers’, de gevangenen van zowel dokter Alzheimer als Koning Alcohol.’
Terugkijkend op de hele kwestie: het was meer dan een grap – hoewel
een aantal disgenoten het serieuze karakter ongetwijfeld heeft onderschat.
Want de discussie over een republiek of de monarchie werd een issue: het
RG opende een website met de namen van haar honderdvijftig leden, en schetste
haar doelstellingen. Het RG publiceerde een reeks boeken: het Klein republikeins
handboek, het Republikeins Citatenboek, de Republiek der Nederlanden,
en een boek over drie modellen voor een republiek. Er ontstond naast het
elitaire RG een Nieuw Republikeins Genootschap, een volkser uitgave van
het oudere broertje, waarvan ruim duizend mensen lid zijn geworden.
En de goede Dunning, die het aanvankelijk een leuke canard vond, ging
uiteindelijk in de zaak van de republiek geloven. Ik heb hem in de wandelgangen
van de senaat mogen betrappen toen hij met zijn geestverwant, de literator
Hans van den Bergh, nieuwe leden aan het werven was. Herman Tjeenk Willink,
op dat moment nog voorzitter van de Eerste Kamer, had de dag van het nieuws
over het Republikeins Genootschap prins Willem-Alexander op bezoek. Tjeenk
Willink zei: ‘Het ligt voor de hand dat u Koning wordt in de periode
dat ik vice-president van de Raad van State ben.’ Waarop Willem-Alexander
naar de Volkskrant wees – die voor hem op het bureau lag –
en sprak: ‘Dat weet ik zo net nog niet…’
|